Home / Index M. / De Metamorfosen / Episode 20 - De Metamorfosen

Episode 20 - De Metamorfosen

In de Metamorfosen schetst Ovidius het leven van de klassieke goden, stervelingen en andere mythische figuren, die telkens een dramatische gedaantewisseling (metamorfose) ondergaan. Enkele voorbeelden zijn de verandering van de nimf Daphne in een laurierboom, de gedaanteverwisseling van de jager Actaeon in een hert nadat hij de godin Diana naakt zag.

Opvallend is dat Ovidius de goden niet als verheven afschildert, maar als gewone mensen met ieder hun eigen zwakten en amoureuze verlangens. Ovidius schreef de Metamorfosen echter wel volledig in de dactylische hexameter, de traditionele versvorm voor een epos.

Beluister episode 20 en lees het script op deze pagina mee.

De rolverdeling van episode 20.

Krijn ter Braak De verteller
Victor Löw Orpheus
Maike Meijer Myrrha
Adriaan Olree Cinyras
Pleuni Touw Voedster
Walter Crommelin Apollo
Kathenka Woudenberg Atalanta
Dick van den Toorn Hippomenes
Peter Blok Toeschouwer
Jelle de Boer Toeschouwer
Jacques Commandeur Toeschouwer
Hans Dagelet Toeschouwer
Cas Enklaar Toeschouwer
Porgy Franssen Toeschouwer
Aus Greidanus jr. Toeschouwer
Hein van der Heijden Toeschouwer
André van den Heuvel Toeschouwer
Han Kerckhoffs Toeschouwer
Joost Prinsen Toeschouwer
Han Römer Toeschouwer
Jeroen Willems Toeschouwer
Auteur: Ovidius
Vertaling: M. d'Hane-Scheltema
Bewerking en regie: Peter te Nuyl
Inspiciënt: Leo Knikman
Omroep: NPS
Uitgezonden door de: VPRO
Deze episode is uitgezonden op: 19-01-1998

Het script van episode 20.

Het script is voor u uitgeschreven door Herman en Marc Van Cauwenberghe.

Vorige week hoorden we hoe Orpheus na de definitieve dood van zijn vrouw Eurydice alle contact met vrouwen afzwoor en als zanger door het leven ging. Vandaag zet ie z'n verhalen voort, dus de liefde van het meisje Myrrha voor haar vader en het liefdesleven van de godin van de liefde zelf, Venus, die ook zelf een wonderlijk verhaal vertelt.

(X, 298-355 Orpheus zingt: Myrrha's incestueuze liefde voor Cinyras)

Orpheus: Ook Paphos bracht een zoon voort, Cinyras, die zich gezegend had mogen noemen als hij maar geen dochter had gehad. Nu ga ik slechte dingen zingen. Meisjes, weg van hier! Ouders, ga heen! Of, als mijn lied uw oren toch kan strelen, vertrouw mij nu dan even niet, geloof de feiten niet. Als u ze wel gelooft, geloof dan ook in hun vergelding. Als de natuur gedoogt dat zoiets openlijk gebeurt, prijs ik het Thracisch volk, ons land en deze plek gelukkig omdat zij ver verwijderd liggen van dat eiland waar zich zo'n schandaal geworteld heeft, ver weg van dat Panchaea, dat ons veel rijkdom sturen mag, balsem, amoom, kaneel, veel reukwerk dat uit bomen drupt en meer van dat soort bloeisels, zolang het maar die nieuwe myrrheboom, hoe prachtig ook, op afstand houdt. Zelfs Cupido ontkent dat hij z'n pijlen in Myrrha's hart schoot. Hij behoedt z'n fakkel voor dat kwaad, veeleer heeft een der Furiezusters in d'r hart geblazen met Stychisch vuur en addergif. Je vader haten is al slecht, maar passie voor je vader voelen nog veel slechter.

Het puik der ridders dingt van alle kanten naar haar hand, de jeugd van heel het Oosten strijd om haar te winnen. Myrrha, kies één van al die mannen, maar nu juist die ene niet! Zij voelt dat ook, verzet zich tegen zo'n verdorven hartstocht en vraagt zich af:

Myrrha: Wat doe ik? Wat bezielt me toch? O goden, ik smeek u, bij mijn dochterplicht, bij het heilige recht van ouders, verlos mij van dit kwaad. Help mij geen zonde te begaan, als dit tenminste zondig is. Je hoort nooit zeggen dat eerbied voor ouders dit soort liefde afwijst. Andere wezens paren toch zonder onderscheid? Een koe verwekt geen schade als zij haar vader laat begaan. Een hengst gebruikt zijn kind als vrouw, een bok beklimt de geiten die ie zelf verwekt heeft, een vogel wordt bevrucht door het mannetje wiens zaad ook haar het leven schonk. Wat een geluk als zoiets mag!

Maar mensen bedachten straffe regels. Waar natuur de vrijheid laat, stelt mensenwet jaloerse grenzen. Toch bestaan er volken waar vaders met hun dochter huwen, moeder met hun zoons, zodat hun liefde voor elkaar met liefde wordt verdubbeld. Ik, arme, waarom mocht ook ik niet daar geboren zijn? Mijn lot ligt hier, helaas.

Maar waarom denk ik zulke dingen? Verboden hoop, wijk uit mijn hart! Mijn liefde komt 'm slechts als vader toe, meer niet! Was ik geen kind van Cinyras, dan had ik nu met Cinyras de sponde kunnen delen. Nu is ie niet van mij, omdat ik 'm al heb. Verwantschap, dat is mijn ongeluk. Als vreemde had ik meer bereikt.

Ik wil het liefst hier weggaan, ver van deze streken, als ik die schande maar ontvlucht. Maar kwalijk liefdesvuur weerhoudt me, omdat ik Cinyras steeds zelf wil zien en aan wil raken, hem spreken wil en kussen.

Als dat alles is wat mag, want ach, verdorven meisje, waarop kun je verder hopen? Je voelt toch hoeveel normen, hoeveel namen je verwart? Je zult je moeder mededingster worden en je vaders maîtresse, zuster heten van je zoon en moeder van je broer. Ben je niet bang voor Furies met zwart slangenhaar, die zusters die naar mensen met een slecht geweten zoeken en woeste fakkels voor hun ogen zwaaien? Nu jouw lichaam nog rein is, moet je geest dat ook zijn. Schend de regels die de machtige natuur ons stelt nooit met verboden liefde.

Die wil je toch? Maar liefde zelf verbiedt het. En mijn vader is vroom, rechtzinnig. Och, ik wou dat hij mijn hartstocht voelde.

(X, 356-430 Orpheus zingt: Myrrha en haar voedster)

Orpheus: Zo sprak zij tot zichzelf. Maar Cinyras, die uit het aanbod van veel geschikte pretendenten niet kan kiezen, somt haar al hun namen op en vraagt wiens vrouw zij wenst te zijn. Eerst zegt ze niets, haar blik zoekt steun in die van hem, terwijl ze gaat gloeien, voor haar ogen komt een warme tranenfloers, Cinyras denkt dat dit te maken heeft met meisjesgêne en zegt haar niet te huilen, droogt haar wangen met een kus, die Myrrha maar al te graag ontvangt. Gevraagd wie ze zou kiezen als echtgenoot zegt zij:

Myrrha: Eén zoals u.

Orpheus: Hij prijst haar om die woorden die hem half ontgaan en roept:

Cinyras: Blijf mij voor altijd zo toegewijd!

Orpheus: Als ie dat zegt, dat woordje 'toegewijd', slaat Myrrha met diep schuldgevoel de ogen naar beneden. 't Was middernacht. De slaap had moede mensen en hun zorg ontspannen, maar in Cinyras' paleis ligt Myrrha wakker, verteerd door niet te blussen vuur, een wild verlangen in haar hart dat ofwel wanhoopt of naar daden zoekt, dat schaamte en lust voelt, en niet weet wat het moet doen. Zoals een boom, hoog op zijn stam, gewond wordt door de bijl en vóór de nekslag aarzelt hoe hij zal vallen en rondom paniek verwekt, zo wankelt ook haar hart, afwisselend gepijnigd, neigend naar links, naar rechts, onzeker zwaaiend tussen dubbel kwaad. Zij vindt behalve sterven rust noch einde voor haar hartstocht en kiest voor sterven. Vastbesloten staat ze op om zich de keel te strikken. Na haar gordel vastgeknoopt te hebben hoog aan de deurpost zegt ze:

Myrrha: Lieve Cinyras, vaarwel. Begrijp waarom ik sterf.

Orpheus: ...en steekt haar bleke hals naar voren. Haar zacht gefluister was - zo zegt men - doorgedrongen tot de trouwe oren van de voedster die haar deur bewaakte. De vrouw komt overeind, kijkt om een kier en ziet die lus voor zelfmoord, heeft slecht één seconde nodig om luid gillend, met veel misbaar haar eigen kleed te scheuren en die knoop snel van haar hals te rukken. Dan pas is er tijd voor tranen. Ze slaat haar armen om haar heen, vraagt naar de reden van die strop. Het meisje zegt geen woord, kijkt roerloos naar de grond, huilend dat haar te trage zelfmoordpoging is ontdekt. De oude vrouw blijft vragen, wijzend op haar dorre borsten en grijze haar smeekt ze, zowaar als zij haar in de wieg de eerste melk gaf, te vertellen wat haar kwelt. Als Myrrha zich zuchtend van haar afkeert blijft de voedster antwoord eisen, belooft haar niet alleen te zwijgen maar...

voedster: Laat mij je helpen.

verteller: ...zegt ze...

voedster: Vertel. Mijn ouderdom kan nuttig zijn. Is het liefdesverdriet? Ik ken een vrouw die toverspreuken en kruiden hanteert. Word je behekst? Dat kan een magisch ritueel je reinigen. Of is het godentoorn? Die wijkt voor offers. Wat kan er verder zijn? De voorspoed van dit huis is toch voortdurend onbedreigd? Je hebt je moeder nog, je vader...

Orpheus: Dat woordje 'vader' heeft aan Myrrha weer een harteNkreet ontlokt. De voedster kan nog Steeds die zondige gevoelens niet raden, maar vermoedt toch wel een amoureus conflict. Vasthoudend aan haar doel smeekt ze haar hoe dan ook te zeggen wat haar bezielt. Ze trekt het huilend meisje op haar schoot, oud als ze is, en wiegt haar zachtjes in haar zwakke armen, zeggend:

voedster: Je bent verliefd, ik voel het. Maar juist dan kan ik - wees maar niet bang - je goed van dienst zijn, zonder dat je vader er iets van merkt.

Orpheus: Het meisje springt wanhopig van haar schoot, stort zich op bed en gilt:

Myrrha: Ga weg! Ik smeek je, toe, bespaar me mijn droeve schande.

Orpheus: ...en als dat niet helpt:

Myrrha: Weg!! Of hou op te vragen wat mij kwelt. Je krijgt iets vreselijks te horen.

Orpheus: Het oudje huivert, heft haar handen, bibberend van angst en ouderdom en valt het meisje smekend voor de voeten, eerst vleiend, daarna wordt ze boos. Als ze het nu zegt dreigt ze haar vader van die strop en zelfmoord te vertellen, maar zegt haar hulp toe als ze eerlijk van haar liefde spreekt. Het meisje heeft het hoofd gebeurd en aan haar voedsters boezem een stroom van tranen uitgestort. Steeds wilde ze gaan spreken, steeds bleef ze steken en verborg haar mond uit schaamte in het kleed, niet verder komend dan:

Myrrha: Mijn moeder, o, zij is gezegend met zo'n man.

Orpheus: ...en zuchtte dan. Een koude huiver bekroop de voedster diep tot in het merg, want ze begreep het. Het witte haar rees haar aan alle kanten steil te berge en almaar riep ze die verdorven lusten, als ze kon, te bannen. Myrrha weet dat dit de enige juiste raad is. Toch kiest ze, als haar liefde niet vervuld wordt, voor de dood.


voedster: Nee, leef maar!

Orpheus: ...roept de vrouw...

voedster: Je krijgt...

Orpheus: ...en durft dan niet 'je vader' te zeggen, zwijgt dus en vervangt beloften door gebed.

(X, 431-502 Orpheus zingt: Myrrha's misdaad en straf)

De vrome moeders vierden juist het jaarlijk Ceresfeest, waarbij zij zich in witte kleren hullen en met kransen van korenaren dank gaan brengen voor de eerste oogst. Dan, negen nachten lang, is elk contact met mannen en elk Venusspel verboden. Ook de koningin, Cenchreïs, deed met met de vrouwen mee en vierde de Mysteriën. Dus, nu de echtelijke sponde vrij is, doet de voedster haar boze werk. Als Cinyras door wijn beneveld is, spreekt ze hem eerlijk, maar met valse naam, over een meisje dat knap is en verliefd op hem. Hij vraagt hoe oud ze is.

voedster: Net Myrrha...

Orpheus: ...is het antwoord. Na zijn opdracht haar te halen, rent ze naar haar vertrekken terug.

voedster: M'n lieve kind, het is gelukt! Verheug je...

Orpheus: ...juicht ze. Het arme meisje proeft die blijdschap niet echt van ganser harte, want haar voorgevoelens zijn bedroefd, en toch verheugt ze zich, zo groot is haar verwarring. Het is het uur dat heel de wereld slaapt. De Ossendrijver heeft juist de bocht genomen tussen Grote en Kleine Beer als Myrrha toesluipt op het kwaad. De goudverlichte maan vlucht van de hemel weg, zwart wolkendek verbergt de sterren en nacht mist al z'n vuur. De ster van Icarus bedekt als eerste zijn gelaat, met hem de Maagd, zijn trouwe dochter. Myrrha wordt nog gewaarschuwd daar ze wel tot driemaal toe struikelt en driemaal krast een uil zijn onheilspellend doodswoord. Toch gaat ze. Schaamte wijkt in duisternis en zwarte nacht. Links krimpt haar hand die van de voedster vast en met de rechter tast ze de blinde gang af en dan staat ze voor de deur van het slaapvertrek. Ze opent hem, daar staat ze in de kamer. Haar knieën voelen slap en sidderen van angst, haar bloed trekt lijkbleek weg, bij elke stap verliest ze zelfvertrouwen. Hoe meer zij nadert tot het kwaad, hoe groter angst en spijt over haar daad. Ze zou, onopgemerkt, nog willen weggaan, hoewel ze aarzelt, maar het oudje trekt haar mee tot bij het hoge bed en zegt tot Cinyras, haar presenterend:

voedster: Hier dan, zij is van u.

Orpheus: ...en laat hen in hun vloek bijeen. Zo neemt de vader eigen vlees en bloed in ontucht bij zich in bed, kalmeert haar meisjesangst, zegt haar niet bang te zijn. Misschien dat hij haar wel 'mijn kind, mijn kind' genoemd heeft, om haar leeftijd, dat zij hem 'vader' noemde, troetelnaampjes in hun zonde.

Liefdeverzadigd glipt zij uit haar vaders bed, bezwangerd draagt ze z'n zondig zaad, die vrucht van incest in haar schoot. De nacht daarop herhaalt het spel zich en het blijft zo doorgaan, tot Cinyras zijn minnares na al dat mingenot wel eens wil zien, een fakkellicht ontsteekt en met z'n ontucht zijn eigen kind ontdekt, om daarna sprakeloos van smart z'n blinkend zwaard, dat altijd naast z'n bed hing, te ontbloten. Myrrha vlucht weg en dankzij duisternis en blinde nacht is zij de dood ontkomen.

Zwervend over wijde velden heeft zij Panchaea en het palmenland Arabië verlaten. Negen nieuwe manen keerden op haar zwerftocht tot ze, doodmoe, ten slotte rust nam in het Sabaeënland. De last van zwangerschap werd haar te zwaar. Bang om te sterven, maar ook het leven hatend en niet wetend wat ze wou, smeekte ze in gebed:

Myrrha: O goden, als u waarlijk luistert naar mensen met berouw, ik heb een droeve straf verdiend en wil die niet ontgaan, maar laat mij levend niet een smet zijn voor levenden noch dood voor doden. Jaag mij uit het rijk van dood en leven allebei. Gun mij een andere vorm.

Orpheus: De godenhemel luistert waarlijk naar berouw, althans, haar laatste wens krijgt goddelijk antwoord, want haar benen worden, als zij nog spreekt, bedekt met zand. Een groei van wortels breekt dwars door de tenen uit, beginpunt van een hoge boomstam. Haar botten worden hout, het merg blijft binnenin bestaan, maar het bloed vergaat tot sap. Haar armen worden lange takken, haar vingers korte spruitsels en haar huid verhardt tot schors. De boomgroei had haar zwanger onderlichaam al ommanteld, daarna haar borst bedekt en zou haar hals omkronkelen - het duurde haar te lang: ze kwam het hout dat langs haar opklom zelf tegemoet en liet laat hoofd verdwijnen in de schors. Ofschoon zij met haar lichaam ook haar vroegere gevoelens moest afstaan, huilt ze toch. Er vloeien lauwe druppels uit haar stam, eervolle tranen, want dat druipend myrrhevocht heet naar z'n meesteres, een naam die nooit verstommen zal.

Orpheus zingt: Venus en Adonis

(X, 503-559 Orpheus zingt: Venus en Adonis)

Het kind, verwekt in ontucht, was gegroeid, ook in die boom, en zocht een uitweg om zich van z'n moeder te bevrijden. Haar zware buik is binnen in de boomstam opgezwollen, de last beknelt haar moederlichaam, maar ze kan haar pijn niet uiten, niet met kraamvrouwkreten om Lucina roepen. Toch lijkt ze op een vrouw met weeën. De gekromde boom slaakt telkens diepe zuchten en is nat van tranenstromen. Lucina nadert vol genade, troost haar in haar pijn, raakt dan haar takken aan en spreekt formules van verlossing. De boom splijt open. Tussen de gebarsten schors verschijnt een mensenkind, een krijsend jongetje dat van de nimfen een graszacht bed krijgt en met moeders tranen wordt gezalfd. Zelfs Vrouwe Jaloezie zou 'm bewonderen. Zoals je op schilderingen naakte liefdesgodjes ziet verbeeld, zo was ook hij.

D'r is alleen verschil in wat ze dragen. Adonis mist wat Amor heeft: die speelse pijlenkoker. Jaren gaan vleugelsnel voorbij en zijn niet te betrappen. Niets is er sneller dan de tijd. Die vrucht die bij z'n zuster verwekt was door z'n moeders vader, daarna door een boomstam gedragen en gebaard was, werd al snel een beeldschoon kind, snel ook een knaap, een man, zichzelf in schoonheid overtreffend en Venus' lieveling, vergelding voor z'n moeders lust. Want op een keer toen Amor met z'n boog bij moeder Venus op schoot sprong, raakte een pijl die uitstak onbedoeld haar borst. Pijnlijk gekwetst schoof de godin haar zoontje weg, de wond zat dieper dan zichtbaar was en dan zijzelf eerst had gedacht. Betoverd door de schoonheid van een sterveling vergeet ze Cythera's strand, komt niet naar Cyprus waar de diepe zee Paphos omspoelt, naar het visrijk Cnidus, naar Amathus' mijnen, zelf naar de hemel niet. Adonis is nog hemelser, ze wil hem voelen, naast 'm zijn.

Terwijl ze zich gewoonlijk in schaduw zit te koesteren en aan haar schoonheid poetst, zwerft ze nu rond door berg en bos, langs ruwbegroeide rotsen, haar kleed als bij Diana tot de knieën opgeschort. Ze vuurt de honden aan, ze jaagt op niet riskante jachtbuit: pijlsnelle hazen, of een hert met hoogopstaand gewei, op reeën ook, maar sterke evenzwijnen laat ze lopen, roofdieren gaat ze uit de weg, wolven en beren met hun sterke klauwen, leeuwen die op schapenbloed belust zijn, en ook Adonis maant ze op te passen, menend dat zo'n raad van nut kan zijn.

Venus: Gebruik je kracht voor lafaards...

Orpheus: ...zegt ze...

Venus: ...want tegen dapperen is dapperheid geen veilig schild. Toe, jongen, wees niet roekeloos ten koste van mijn liefde. Jaag niet op dieren die door de natuur gewapend zijn. Jouw glorie is mij dan te duur betaald. Die charmes van je, die jeugd waarmee je mij verblindt, er is geen borstelzwijn, geen leeuw, geen enkel dier dat oog of hart daardoor laat temmen. Evers zijn fel, hun kromme slagtand flitst als bliksemlicht, en blonde leeuwen hebben tomeloze drift en snelheid. Ik haat dat diersoort.

Orpheus: Als Adonis vraagt hoe dat zo komt, zegt ze:

Venus: Ik zal het je vertellen. 't Is het oude voorbeeld van dierenwreedheid, ongelooflijk. Maar ik ben wat moe en niet gewend te jagen. Kijk, die schaduwrijke peppel lacht mij wel toe, het gras is als een bed. Ik wil hier graag met jou gaan rusten. Kom.

Orpheus: Ze vleit zich op de groene bodem tegen hem aan, legt dan het hoofd naar achter in z'n schoot en doet Adonis haar verhaal, door kussen onderbroken.

Atalanta en Hippomenes

(X, 560-637 Venus vertelt haar verhaal: Atalanta en Hippomenes)

Venus: Je hebt misschien wel van die vrouw gehoord die bij een wedren de snelste mannen overtrof? Het is geen vals gerucht, want inderdaad, zij won. Maar of ze nu beroemder was door loopprestaties of door schoonheid is niet goed te zeggen. Toen zij Apollo's raad vroeg wie te huwen, sprak de god:

Apollo: Voor jou geen bruigom, Atalanta, mijd het huwelijksleven. Of mijd het niet, maar dan verlies je levend ook jezelf.

Venus: Geschrokken door dit godsorakel leeft zij in de schaduw van bossen, ongehuwd. Ze wijst opdringerig bezoek van vrijers heftig af en zegt hun:

Atalanta: Niemand kan mij winnen als hij niet eerst een wedloop van mij wint. Meet u te voet. Wie sneller loopt dan ik wint mij als prijs en krijgt m'n jawoord. Maar voor verliezers wacht de dood. Dat is de wedstrijdeis.

Venus: Zij klinkt heel streng, maar schoonheid oefent zoveel macht uit dat er een overmoedig aantal minnaars op haar woorden afkwam. Hippomenes zat bij die wrede wedloop toe te kijken, riep uit dat zoveel doodsgevaar voor dingen naar een vrouw dwaas was, en hij verweet die mannen overdreven hartstocht. Maar, toen hij zelf haar gratie zag, haar onbedekte leden... Kijk, zoals ik...

Orpheus: ...want Venus spreekt...

Venus: Of stel dat jij een vrouw was, stak hij verbluft zijn handen in de lucht en riep hun toe:

Hippomenes: Vergeef me al ik jullie dwaas genoemd heb. De beloning die jullie lokt, was mij nog niet bekend.

Venus: Bij ieder woord raakt hij verliefder, en hij hoopt dat niemand haar voorbijrent, bevend van jaloezie.

Hippomenes: Waarom...

Venus: ...zo zegt hij tot zichzelf...

Hippomenes: ...laat ik in deze kamp mijn kansen onbeproefd voorbijgaan? Wie waagt krijgt hulp van goden.

Venus: Juist terwijl Hippomenes dit zo bedenkt vliegt Atalanta langs, snel als een vogel. Al lijkt zij hem niet trager dan een pijlschot van een Skyth, toch is de jeugdige Boeotiër nog meer verbaasd om haar schoonheid, en haar snelheid zelf draagt tot die schoonheid bij. De wind geeft als het ware vleugels aan haar rappe voeten, haar lokken dansen om haar blanke schouders, bij haar kuiten wappert het uiteind van een knieband, kleurig geborduurd. De blankheid van haar meisjesleden had een rosse glans gekregen, net zoals wanneer een purperen zonnescherm over een marmerwitte zaal gloedvolle schaduw legt.

Terwijl Hippomenes dit aanziet, is zij bij de eindstreep en winnares. Dus, Atalanta krijgt de zegekrans. De anderen kreunen om hun nederlaag en moeten sterven. Toch niet beangstigd door die afloop komt de jonge man naar voren, ziet met vaste blik het meisje aan en zegt:

Hippomenes: Wat heb je aan zo'n makkelijke zegen als je wint van zwakkelingen. Loop 'ns tegen mij. Indien Fortuna mij sterk maakt, zal verlies voor jou geen schande zijn. Een man als ik... Mijn vader is Onchestius van Megara, Neptunus' kleinzoon. Ik ben achterkleinzoon van de heerser der wateren. Mijn kracht past bij mijn oorsprong. Win ik niet, dan zul je wijdvermaard zijn, daar Hippomenes verloor.

Venus: Het meisje, Schoeneus' dochter, kijkt hem tijdens deze woorden lief aan, betwijfelt of ze nog wel winnen wil, en denkt:

Atalanta: Wie van de goden is zo wars van schoonheid dat hij iemand als hij wil laten sterven, hem z'n kostbaar leven laten riskeren voor mijn liefde. Zoveel ben ik toch niet waard? 't Is niet z'n schoonheid die mij raakt, al raakt die ook heel diep, maar dat ie nog zo jong is. Niet hijzelf, z'n jeugd bezielt mij. Waarbij nog komt dat ie veel moed toont en de dood niet vreest, dat ie in vierde linie ook nog van een zeegod afstamt, en dat ie mij bemint en ons verbond zo kostbaaar vindt dat ie wil sterven als het harde lot 'm niet z'n zin geeft. Toe, vreemdeling, verlaat dit zondige huis nu het nog kan, ga heen. Ik ben een wrede bruid en ieder ander meisje zal graag je vrouw zijn en dan kiest ze wijs. En toch, vanwaar die zorg om jou, terwijl er al zovelen eerder stierven? Nu ,goed, hij ziet maar. Laat 'm sterven nu hij van de dood van al die minnaars niets wil leren en het leven minacht. Maar sterft ie dan omdat ie graag met mij wil leven? Wordt die onverdiende dood dus een beloning voor z'n liefde? Mijn zege zal veel haat verwekken, wat ik niet verdraag, en 't is ook niet mijn schuld. O, asjeblieft, wil hiervan afzien. Of toon je in je waanzin ook de snelste, asjeblieft! Ach, wat een onbedorven blik straalt uit z'n jonge ogen. Arme Hippomenes, ik wou dat je me nooit gezien had. Je was geschapen voor het leven. Als ik meer geluk had, als mij niet door een onheilslot het huwelijk was ontzegd, was jij de enige met wie ik graag mijn bed zou delen.

Venus: Zo denkt ze. In haar prilheid is ze voor het eerst verliefd, maar weet niet wat ze meemaakt en herkent het niet als liefde.

Venus vertelt haar verhaal: De loopwedstrijd

(X, 638-680 Venus vertelt haar verhaal: De loopwedstrijd)

De mensen, ook haar vader, drongen aan op nog zo'n wedstrijd als eerst. Hippomenes, Neptunus' achterkleinzoon, riep mij, Venus, dringend aan.

Hippomenes: O help mij, vrouwe van Cyhtera, ik bid u: steun dit waagstuk, voed het vuur dat u ontstak!

Venus: De wind bracht mij gedienstig deze zoete woorden over. En ik beken, ik was ontroerd en gaf mijn hulp geen uitstel. De Tamaseense velden - de bevolking noemt ze zo - vormen het beste deel van Cyprus, dat mij lang geleden werd toegewijd. De raad der ouden schonk mijn heiligdom die grond erbij. Een schitterende boom staat daar in 't midden, goudblond gebladerd en met takken rinkelend van goud. Ik kwam daar juist vandaan en had drie gouden appels bij me, met eigen hand geplukt. Voor niemand anders zichtbaar bracht ik deze aan Hippomenes en wees waarvoor ze dienden.

Het startsein had geklonken en daar schiet het tweetal van de start naar voren. Rappe voeten tippen aan de zandgrond. Je zou geloven dat zij droog en wel zelfs over zee of boven over gele korenvelden konden rennen. Gejuich en luid applaus bemoedigen de jongeman. Men roept hem kreten toe:

toeschouwers: Kom op! Kom, sneller nog dat tempo, Hippomenes! Nog sneller moet je! Geef nu al je krachten! Niet achterblijven! Winnen!

Venus: Het is de vraag wie deze woorden meer vreugd bereidde, Atalanta of Hippomenes. Hoe vaak heeft zij zich ingehouden als ze kon passeren, of liet zij hem ongaarne na een lange blik opzij toch achter zich. Een droog gehijg kwam uit zijn moede keel. De eindpaal was nog ver. Toen liet Hippomenes ten slote één van die drie geplukte appels voor haar voeten rollen. Het meisje kijkt verwonderd naar de gouden vrucht en doet gretig een stap opzij om naar het rollend goud te grijpen. Hippomenes passeert haar. Luid applaus van het publiek. Zij echter haalt de achterstand van enkele seconden met snelle spurt weer in en laat haar minnaar in haar spoor. En dan opnieuw, vertraagd door het rollen van een tweede appel, raakt ze eerst achterop, haalt dan weer in. De wedloop gaat de laatste ronde in. Hij roept:

Hippomenes: Godin, bescherm mij! Venus, u gaf mij dit geschenk!

Venus: ...en werpt de laatste gouden bal ver weg, dwars in het veld, zodat ze verder achterop kwam. Ik zag het meisje aarzelen en heb haar ingegeven de appel op te pakken, heb haar in haar hand zelfs zwaarder gemaakt en haar vertraagd door zware last en oponthoud. Om mijn verhaal niet langer dan de wedstrijd zelf te maken: het meisje werd verslagen en de winnaar kreeg zijn prijs.

(X, 639-707 Venus vertelt haar verhaal: De transformatie)

Zeg me, Adonis, had ik toen geen dank verdiend? Had hij me geen wierook mogen schenken? Nee, hij niet. Geen woord van dank, geen geur van wierook, wat mij dadelijk tot razernij bracht. Gekwetst door dit gebrek aan eerbied stelde ik een daad waardoor men nooit meer met mij spotten zou. Ik zou ze krijgen! Ze kwamen bij een tempel die de nobele Echion eens aan de moeder aller goden had gewijd, diep in een loofrijk woud. Hun lange tocht deed hen naar rust verlangen. Maar liefdeshartstocht, in een tempel ongepast, beving Hippomenes. Het was m'n eigen goddelijke wil...

Er was vlak naast die tempel een kapel met weinig daglicht, grotachtig, overkoepeld door natuursteen, een van ouds sacrale plek. De priester had er heel wat houten beelden van oude goden neergezet. Hippomenes betreedt dat heiligdom en schendt het met verboden mingenot. Die goden wenden zelfs hun blikken af. De godenmoeder met stedekroon wil eerst de zondaars in de Styx verdelgen, vindt dan die straf te licht, waarna een blonde manenvacht hun eerst zo gladde nek bedekt, hun vingers worden klauwen, de schouders schoften en hun hele lichaamskracht gaat in het voorlijf zitten. Met hun staarten vegen ze de zandgrond. Hun blikken schieten toorn, hun woorden wijken voor gebrul. Het bos is nu hun woonhuis. Angstaanjagend voor een ander bijten zij in het bit als leeuwenspan van Cybele.

Maar jij, mijn lief, jaag niet op leeuwen, op geen enkel diersoort dat net als zij geen laffe rug maar open aanvalskracht vertoont, want anders zal jouw moed ons beider noodlot zijn.

Orpheus zingt: De dood van Adonis

(X, 708-739 Orpheus zingt: De dood van Adonis)

Orpheus: Aldus haar sterke raad, waarna ze op haar zwanenspan wegvliegt. Helaas, zijn vechtershart wil niet gewaarschuwd worden...

De honden hadden met hun feilloos speuren een wild zwijn z'n schuilpaats uitgejaagd. Het dier wou juist het bos uitrennen toen het geraakt werd door Adonis' speer, schuin in z'n zij. Snel heeft het met gekromde snuit het bloedsmeurde wapen eruit gerukt, zich woedend op de jongeman gestort die trillend trachtte te ontkomen, heeft 'm al z'n tanden diep in de buik gezet en 'm daar stervend in het zand achtergelaten. Venus werd nog op haar lichte wagen, door zwanen voortgetrokken - Cyprus was nog niet in zicht - toen zij van verre zijn doodsklacht hoorde en haar witte vogels daarheen liet keren, en zodra ze hem hoog uit de lucht zag liggen, dood, z'n lichaam badend in een plas van bloed, dook ze omlaag, haar kleed verscheurend, rukkend aan haar haar en zich met vuisten beukend op het machteloze hart, riep ze - verwijtend - tot de Schikgodinnen:

Venus: Jullie macht zal toch niet alles krijgen. Mijn verdriet wordt nu voor eeuwig een eerbewijs aan jou, Adonis. Jaarlijks zal jouw dood worden vertoond en herbeleefd, een naklank van mijn klagen. Meer nog: je bloed zal in een bloem uitbloeien. Want als ooit Persephone de kans kreeg om een nimf te transformeren tot geurig pepermuntblad, is het mij dan niet vergund mijn jonge held een nieuwe vorm te geven?

Orpheus: Bij die woorden drupte zij zoete nectar in z'n bloed. Bij elke drop zwol het en zette uit gelijk en blaas, een soort van zeepbel die gouden luchten in zich spiegelt. Nog geen uur daarna is uit dat bloed een nieuwe bloem ontloken, rood als appels van een granaatboom die hun pitten in een taaie schil verborgen houden. Maar die nieuwe bloem biedt korte vreugde, omdat zij, broos van bouw en kwetsbaar door haar licht gewicht, geknakt wordt door de wind, waaraan zij ook haar naam dankt: windroos.