 
Episode 13 - De Metamorfosen
In de Metamorfosen schetst Ovidius het leven van de klassieke goden, stervelingen en andere mythische figuren, die telkens een dramatische gedaantewisseling (metamorfose) ondergaan. Enkele voorbeelden zijn de verandering van de nimf Daphne in een laurierboom, de gedaanteverwisseling van de jager Actaeon in een hert nadat hij de godin Diana naakt zag.
Opvallend is dat Ovidius de goden niet als verheven afschildert, maar als gewone mensen met ieder hun eigen zwakten en amoureuze verlangens. Ovidius schreef de Metamorfosen echter wel volledig in de dactylische hexameter, de traditionele versvorm voor een epos.
Beluister episode 13 en lees het script op deze pagina mee.
Selecteer een episode.
De rolverdeling van episode 13.
| Krijn ter Braak | De verteller | 
| Catherine ten Bruggencate | Medea | 
| Jeroen Willems | Jason | 
| Adriaan Olree | Pelias | 
| Porgy Franssen | Cycnus | 
| Auteur: | Ovidius | 
| Vertaling: | M. d'Hane-Scheltema | 
| Bewerking en regie: | Peter te Nuyl | 
| Inspiciënt: | Leo Knikman | 
| Omroep: | NPS | 
| Uitgezonden door de: | VPRO | 
| Deze episode is uitgezonden op: | 01-12-1997 | 
Het script van episode 13.
Het script is voor u uitgeschreven door Herman en Marc Van Cauwenberghe.
Vorige week verwekte de windgod Boreas twee kinderen bij Oreithuia, de vrouw die hij ontvoerde. Die twee zoons varen later uit als matrozen op het schip van de Argonauten dat onder leiding van Jason het Gulden Vlies moet terughalen naar Griekenland vanuit het verre Colchis aan de Zwarte Zee. En daar ontmoet Jason de koningsdochter Medea.
 
(VII, 1-73 Medea worstelt met haar liefde voor Jason)
verteller: Het Argonautenschip uit Pagasae sneed door de golven na een kort bezoek aan Phineus, die z'n trieste oude dag weerloos in eeuwig blind-zijn sleet. De zoons van Boreas hadden de vliegende Harpijen van z'n bord verjaagd, daarna met de vermaarde Jason heel wat afgeleden en nu de zandige maar snelle Phasisstroom bereikt. Daar, bij de koning aangediend, vragen de Argonauten het Gulden Vlies. Terwijl de wrede, zeer gevaarlijke voorwaarden klinken, voelt Medea een felle gloed van binnen en als ze ondanks lange strijd ondanks gezond verstand haar hartstocht niet kan temmen, denkt ze:
Medea: 't Is vergeefs, Medea, een godheid zit je dwars. Het zou me niet verbazen als het dit is wat liefde heet, of zeker iets wat daar dichtbij komt. Waarom vind ik mijn vaders eisen zo onmenselijk? Ze zijn onmenselijk. Waarom ben ik zo bang dat iemand die ik maar amper ken zal sterven. Waarvandaan die angst? Sla weg die vlammen die je prille hart bestoken als je nog kunt. Helaas, als ik het kon, was ik nu meer mezelf. Een vreemde kracht beweegt, ja, dwingt me. Mijn begeerte raadt me iets anders aan dan mijn verstand. Ik zie, ik weet wat goed is, maar jaag het slechte na. Waarom, prinses, word je verliefd op een vreemdeling? Wat droom je van een huwelijk ver van huis, terwijl dit land genoeg te minnen geeft? En of die man daar straks sterft of leeft is godenzorg. Nee, sterven niet, dat mag ik ook zonder liefde wensen, want heeft Jason iets misdaan? Je bent toch wel van steen als Jasons afkomst, moed en jeugd geen indruk maken. En nog afgezien daarvan, wie wordt er nu niet geboeid door zijn gelaat? Ik wel in elk geval. Als ik geen hulp bied, voelt hij straks de stierenadem blazen en moet hij vechten tegen zelfgezaaid en uit de grond ontstaan geweld, een rauwe prooi zijn voor een gulzig monster. Indien ik dat zou toestaan, is mijn hart van steen of staal, dat zeg ik eerlijk, of mijn moeder was een tijgerin. Dan kan ik evengoed mijn ogen medeplichtig maken en toezien hoe hij sterft. Waarom jaag ik niet zelf die stieren, dat uit de grond gestampte leger of die waakse draak tegen 'm op? Goden, bewaar me! Nee, ik moet niet smeken, maar doen. Wat doen? Mijn vaders heerschappij verraden en een gast die ik niet ken het leven redden met mijn hulp, zodat hij veilig, dankzij mij, straks zonder mij het zeil hijst en met een ander trouwt, terwijl Medea hier mag boeten? (lachje) Als ie dat bestaat en iemand anders boven mij verkiest, dan komt ie maar in ondank om. Maar z'n verschijning, z'n edelmoedigheid van geest, z'n charmes zijn niet zo dat ik bedrog of ondank voor mijn weldaad hoef te vrezen. Ik vraag straks eerst z'n erewoord en roep bij dat verbond de goden als getuige aan. Wat valt er dan te vrezen? Kom, zet je schrap, geen uitstel, Jason zal zich nu voor goed aan jou verplichten en een plechtig huwelijk met je sluiten. In Griekse steden word je straks als redster toegejuicht door heel wat moeders.
Keer ik echt mijn zus, mijn broer, mijn vader, de goden en m'n geboortegrond de rug toe, meegevoerd door wind? Ja, echt, omdat mijn vader wreed, mijn land barbaars is, mijn broer nog kind, mijn zuster's wens sluit bij de mijne aan en in mij heerst die sterke god. Ik laat geen rijkdom varen maar vaar op rijkdom af, om te leven in een beter land, geëerd als redster door het Griekse volk waarvan de glorie zelfs hier weerklinkt, de kennis van die mensen en hun kunst. En Jason zelf, voor wie ik alle rijkdom van de wereld zou over hebben, met zo'n man zal ik gelukskind of goden- gezegend heten en kan ik de sterren raken. Het mag dan waar zijn dat er ginds op zee gevaarten dreigen die samenbotsen, dat Charybdis, schrik voor elke zeeman, de golven opslokt en weer uitspuwt, dat de roofmuil van Scylla met al haar woeste honden door de Siciliaanse wateren blaft, dat mag, ik klem me aan mijn liefde vast. In Jasons armen reis ik zeeën ver zonder te vrezen. En als er angst moet zijn, geldt die alleen mijn bruidegom.
Maar vind je dat een huwelijk? Geef je niet een fraaie titel aan iets wat kwalijk is, Medea? Zie je niet hoe slecht je bezig bent? Schei uit, nu het nog kan, met wat verkeerd is.
verteller: En bij die woorden stonden kuisheid, eergevoel en plicht haar strak voor ogen. Cupido moest zich gewonnen geven.
 
(VII, 74-99 Jason belooft te huwen met Medea)
Ze ging naar het oeroud heiligdom van Hecate, de dochter van Perse, een schaduwrijke plek in eenzaam bos verscholen. Haar hartstocht leek bedaard, getemd, ze voelde zich weer sterk, stuit dan op Jason en de pas gedoofde vlam herleeft. Een blos kleurt haar gelaat, haar hele hoofd begint te gloeien. Zoals een vonkje dat nog toegedekt ligt onder as dikwijls weer voedsel vindt in het blazen van de wind en daardoor opflakkert en zich met herwonnen kracht dansend omhoog richt, zo is haar liefde, die verflauwd was en leek weggekwijnd, hervlamd, toen zij die man in volle schoonheid zag verschijnen. Ja, Jason was die dag op de een of andere manier knapper dan anders, wat haar liefde tot excuus mag dienen. Ze kijkt 'm aan, houdt strak haar blik op z'n gezicht gericht alsof ze 't dan pas voor het eerst ziet. Half verdwaasd gelooft ze meer dan een mens te zien en wendt zich niet mee van 'm af. Dan, als de vreemdeling haar aanspreekt, naar haar rechterhand grijpt, haar eerst om hulp smeekt met een stem vol onderdanigheid, dan van een huwelijk rept, laat zij haar tranen gaan en zegt:
Medea: Ik zie al wat ik doen ga. Niet gebrek aan plichtsbesef wijst me het slechte pad, maar liefde. Door mijn toedoen word jij gered. Schenk me in ruil je trouw.
verteller: Hij zweert bij Hecate, godin in drie gedaanten, bij haar heilig bos en altaar, ook bij de allesziende Zon, grootvader van Medea, en bij de goede afloop van z'n eigen avonturen. Toen hij haar overtuigd had, gaf zij zonder aarzelen haar toverkruid en wees de werking. Blij toog hij paleiswaarts.
 
(VII, 100-158 Jason wint het Gulden Vlies)
Aurora had daarop het fonkelende sterrenheir verjaagd. Het volk begeeft zich naar het heilig Marsveld, waar het de hellingen bezet. De koning zelf, in purperen kleed, troont tussen hen, herkenbaar aan z'n wit-ivoren scepter. Daar zijn de stieren, bronzen hoeven, stalen neuzen die vuurvlammen blazen. Door hun hete adem raakt de grasgrond geschroeid. Zoals een hoogestookte oven loeit en giert of als een aarden stookplaats waarin losse stukken kalksteen vurig gaan sissen als er water over wordt gesproeid, zo klinkt het in hun stierenborst waarin gekooide vlammen rondrazen, en ook in hun heetgeschroeide keel. En toch gaat Jason op ze af!
Hun vreselijke koppen wachten dreigend zijn aanval af, de horens scherp gepunt met ijzer. Hard stampend met gespleten hoeven op de rulle bodem vullen ze het terrein met vlammenspetterend gebrul. De Argonauten zijn verlamd van schrik. Hij is vlakbij, maar voelt de vuren adem niet, zo krachtig werkt dat kruid. Hij streelt met vastberaden hand over hun wangzakkwabben, legt ze het juk op van een zware ploeg en dwingt ze zo geulen te trekken door dat nimmer omgeploegde veld. De Colchiërs zijn vol bewondering, de Argonauten scheppen weer adem en bemoedigen 'm juichend. Jason grijpt nu de bronzen helm met drakentanden die hij in de voren strooit. Het tandenzaaisel, sterk van gif doortrokken, wordt zachter in de aarde en groeit tot nieuwe vormen uit. Zoals een vrucht zich in de moederbuik tot mens ontwikkelt en zich tot in het kleinste onderdeel daarbinnen vormt om pas in rijpe toestand op de wereld te verschijnen, zo rijst ook daar uit die bevruchte grond een mannenvolk dat zich gevormd heeft in het zwanger ingewand der aarde.
En vreemder nog, het is bij z'n geboorte al gewapend. Wanneer de Grieken zien hoe het de scherpgepunte lansen opheft en klaar houdt om naar Jasons hoofd te slingeren, slaan zij van schrik hun ogen neer, iedere hoop verliezend. Medea zelf wordt bang, hoewel zij hem beveiligd had. Wanneer zij op die ene man zo'n horde tegenstanders ziet afgaan, zit ze daar opeens verstard en bleek. Uit angst dat toch de kruiden die zij gaf niet sterk genoeg zijn, roept ze een toverspreuk te hulp en past haar zwarte kunsten toe. Maar Jason gooit een zware rots temidden van de vijand, waardoor de aanval omslaat en in eigen nadeel werkt, omdat die aardgeboren broers nu met elkaar gaan vechten, stervend in onderlinge strijd.
De Grieken grijpen juichend de overwinnaar vast, omarmen 'm hartstochtelijk, iets wat het Colchisch meisje ook met hem zou willen doen, maar voor fatsoen en goede naam moet zij zich wel beheersen en slechts in stilte blij zijn, dat mag wel, en dank betuigen aan toverkunst en goden die de kunst genadig zijn. Nu moet hij nog met toverkruid een nimmer slapend monster bedwelmen: de bewaker bij de boom van het Gulden Vlies, geducht om z'n drie tongen, stekelkam en kromme tand. Als hij dit ondier met een kruid vol sluimerwekkend sap bestrooid heeft en tot driemaal toe een spreuk die zoete slaap wekt en zelfs riviergeweld en zeegeraas tot stilstand brengt gesproken heeft, en als die nooit bedwelmde ogen dicht gaan, grijpt Aesons zoon, de held, de Gouden Vacht. Trots op z'n buit voert hij de schenkster van dat goud, zijn tweede buit, als bruid aan boord en in triomf keert hij in Iolchus' haven terug.
(VII, 159-178 Jason vraagt Medea het leven van Aeson te verlengen)
De Argonautenmoeders dragen offers aan als dank voor de thuiskomst van hun zonen. Grijze vaders evenzo. Een massa wierook smelt in het vuur. Het offerdier, de horens met goud versierd, bekroont de plechtigheid. Slechts één ontbreekt bij het dankfeest: Aeson. Hij is zwak van ouderdom en stervend. Daarom zegt Jason tot z'n vrouw:
Jason: Ik weet dat ik mijn leven aan jou te danken heb. Je hebt me alles al geschonken, en al je goede daden overtreffen elke trouw. Toch, als dat kan met toverspreuken - kunnen die niet alles? - neem dan van mij wat jaren af, en geef die aan m'n vader.
verteller: Hij huilde toen ie het vroeg. Ontroerd door zoveel trouwe liefde bedacht ze hoe heel anders zij haar vader was ontvlucht, Aeëtes. Zonder die gevoelens uit te spreken, zei ze:
Medea: Wat zeg je daar iets vreselijks, Jason. Denk je echt dat ik een deel van jouw bestaan kan overbrengen naar een ander? Geen Hecate zou mij dat toestaan. Nee, je vraagt te veel. En toch wil ik je helpen, meer nog dan je vraagt, en trachten je vaders jaren te verjongen door mijn toverkunst, zelfs zonder jou te schaden, mits de driegestaltenrijke tovergodin mij bij dit snode plan genadig is.
(VII, 179-233 Medea roept de machten op en verzamelt kruiden)
verteller: Het duurde nog drie nachten voor de maan haar sikkelpunten tot hele cirkel sloot. Maar toen ze dan in volheid blonk en met haar rondemaansgezicht omlaag keek naar de aarde verliet Medea het paleis. Haar rokken losgeplooid, blootsvoets, het haar niet opgebonden, golvend langs de schouders, zo zocht zij in het holst van die volkomen stille nacht haar weg, met niemand bij zich. Mensen, vogels, wilde dieren rustten in diepe sluimer, geen geritsel in een heg, bewegingloos en stil, het loof tussen de stille nevels. Alleen de sterren fonkelden. Daarheen de armen heffend heeft zij zich driemaal omgewend, driemaal het haar besprenkeld met water dat ze uit een beek geschept had, driemaal luid een schreeuw geslaakt, en toen, geknield op harde grond, gebeden:
Medea: O Nacht, vriendin van mijn geheimen, gouden sterrenlicht dat samen met de maan het zonlicht van de dag vervangt, O Hecate, driehoofdige godin die van mijn plan getuige is, beschermster van mijn toverkunst en spreuken, O Aarde, u die tovenaars voorziet van krachtig kruid, O Lucht en winden, berg en meren en rivieren, goden van bos en duisternis, u allen vraag ik: sta mij bij, want dankzij u deed ik, als ik dat wou, hele rivieren tussen verbaasde oevers teruggaan naar hun bron, ik maakte een wilde zee weer kalm, een kalme wild, met toverzangen, roep nevels op of jaag ze weg, zorg wel of niet voor wind, doe slangenkelen barsten met bezwerende formules, zet rotssgesteente van hun plaats, ruk bomen uit de grond, zelfs hele bossen, bergen doe ik sidderen, de bodem kraken en kreunen, en ik wek de doden uit hun graf, ja, zelfs de maan trek ik omlaag, al willen koperen bekkens een maaneclips bezweren, zelfs de Zonnewagen raakt z'n glans kwijt door mijn spreuken, door mijn sappen kwijnt Aurora. U, goden, u bedwong voor mij dat stierenvuur, u deed die nooitgetemde nekken voor de kromme ploegschaar buigen, u bracht die drakenzonen onderling tot felle strijd, en de bewaker die nooit sliep in slaap. Toen ie misleid was, liet u het Gulden Vlies weer naar Griekse steden gaan. Nu vraag ik u om sappen waardoor grijsheid kan verjongen tot nieuwe bloei en weer de eerste levenshelft bereikt. Ik weet dat u ze geven zult. Het lichten van de sterren is niet voor niets, en niet voor niets zie ik de wagen van de vleugeldraken staan.
verteller: Die wagen was vanuit de hemel omlaag gekomen. Toen zij die besteeg en het drakenspan over de nek geaaid had en de teugels licht bewoog, werd ze hoog meegevoerd. Thessalië, het Tempe-dal zag ze diep onder zich. Ze dreef de draken naar bepaalde bergstreken waar ze kruiden van de hoge Pelion, van Ossa, Othrys, Pindus, en nog hoger dan de Pindus, van de Olympus uitzocht, naar believen. Voor een deel trok ze die met de wortels los, een deel werd afgesneden met bronzen kapmes. Daarna koos ze oevergrassen uit, veel van Erydanus-rivier, veel ook van de Amphrysus of van Enipeus, van Peneus en Spercheus ook, en ook het Boebe-meer droeg met zijn rietbegroeide oevers wat bij. Ze plukte ook in Anthedon bij Euboea een krachtig kruid, nadien bekend toen Glaucus in een zeegod veranderde.
 
(VII, 234-293 Medea verjongt Aeson)
Zo zwierf ze negen volle dagen met haar wagen en gevleugeld drakenspan langs al die oorden. Bij terugkomst hebben zelfs die draken die het kruid alleen maar gesnoven hadden en niet aangeraakt hun huid verloren. Zo thuisgekeerd blijft ze eerst buiten poort en voorportaal, de hemel is haar enige bescherming, want ze wil nog menselijk contact. Ze bouwt twee aarden offertafels, rechts een bestemd voor Hecate, de linkse voor Iuventa. Nadat ze die met takkengroen en slingers heeft bekranst, voert ze, opzij ervan, boven de uitgegraven kuilen de offers uit. Twee zwarte schapen steekt ze met het mes diep in de keel. Een stroom van bloed spuit in de open aarde. Dan giet ze uit een drinkschaal klare wijn er overheen, giet uit een andere schaal halfwarme melk, onder een stortvloed van tovertaal, en roept de onderaardse machten op.
Ze smeekt de dodengod en diens geschaakte echtgenote dat zij de oude man niet al te snel zijn levensgeest afnemen. Als zij hen met lang geprevelde gebeden genadig heeft gestemd, laat ze de sterk verzwakte Aeson naar buiten brengen en gelijk een dode - want ze had 'm in diepe slaap getoverd - rusten op een bed van gras. Jason gebiedt ze weg te gaan, de knechten ook, hen manend haar zwarte kunst niet profane blik te hinderen. Zo haasten zij zich heen. Dan loopt Medea in vervoering met wapperende haren om de altaarvuren heen, doopt dungekloofde fakkelstokjes in de zwarte kuilen met bloed, steekt die doordrenkt op een zo'n altaar aan en trekt driemaal een vuurkring rond de grijsaard, dan driemaal met water, driemaal met zwavel. Onderwijl kookt in een koperen pan een krachtig tovermiddel, borrelend met witte schuimlaag. Ze roert er al dat in Thessalië geplukte groen doorheen, zaden en bloemen en veel donkerkleurig sap, strooit er ook steentjes vanuit verre Oriënten in en oceaanzand dat door eb en vloed is schoongewassen, voegt daarna druppels rijp toe, 's nachts bij maneschijn geplukt, en schadelijke nachtuilvlerken waar nog vlees aan zit, en ingewanden van een weerwolf die z'n dierenlijf zo vaak voor dat van mens verwisselt. Bij dit alles kwamen verhoornde schubben van een dunne Afrikaanse slang, de lever van een levenskrachtig hert, en kop en snavel - die ook nog - van een negen generaties oude kraai.
Met deze en nog duizend niet te noemen andere dingen werkte Medea aan haar bovenmenselijke plan. Ze roerde met een langverdorde tak, ooit vol olijven, alles dooreen, vanaf de bodem tot de bovenrand. En kijk, dat oud stuk hout dat in de hete ketel rondging werd eerst fris groen, toen binnen korte tijd voorzien van blad, en was opeens beladen met een zware vracht olijven! Daar waar het vuur vanuit de bolle ketel spetters schuim deed springen, zodat hete druppels op de bodem vielen, ontstond een voorjaarsgrond. Bloemen en zacht gewas onloken. Zodra Medea dit bemerkt, grijpt ze het zwaard en opent de keel van de oude man, zodat diens bloed eruit kan stromen, en giet haar toversap erin. Als Aesons lijf dit opneemt via die wond of door z'n mond, raken z'n baard, z'n haar hun grijsheid kwijt en krijgen snel een donkerzwarte kleur. Z'n magerte verdwijnt, bleekheid en slapte zijn voorbij, de ingevallen groeven worden weer gevuld en vlezig, armen en benen krachtig. Aeson, blij verwonderd, voelt zich weer dezelfde man als die van veertig jaar geleden.
 
(VII, 294-349 Medea vernietigt Pelias)
Dit wonderbaarlijk werkstuk werd vanuit de hoge lucht door Bacchus opgemerkt en daardoor kreeg hij van Medea gedaan dat ook de leeftijd van zijn voedsters werd verjongd. Het is nog niet het eind van haar intriges, want Medea wendt ruzie voor met Jason, leugens om als smekeling naar Pelias' paleis te vluchten. Daar diezelf te oud is, wordt zij ontvangen door zijn dochters, die de Colchische handig en snel met valse schijn van vriendschap voor zich innemen. En als ze hun vertelt van haar successen, en dus ook hoe Aseons ouderdom verjongd is en daarover uitwijdt, groeit bij die jonge meisjes ook de hoop dat Pelias, hun vader, door diezelfde toverkunsten kan verjongen. Ze smeken haar, beloven elke prijs die ze maar vraagt. Eerst doet ze aarzelend, wacht nog een tijdje met 'r antwoord en maakt van hun verzoek iets spannends, door gespeelde ernst, maar stemt dan spoedig toe en zegt:
Medea: Ik zal, om mijn belofte sterker te maken, eerst de oudste ram, de koningsram van jullie kudde, door mijn kunst tot lammetje verjongen.
verteller: Het woldier, zwak door niet te tellen jaren, wordt direct erbij gehaald. De horens krommen rond de smalle schedel. En als ze met haar tovermes die afgeleefde nek getroffen heeft en het ijzer met zijn schrale bloed bevochtigt, dompelt ze deel na deel het dier in krachtig werkend sap dat ze gekookt heeft in een bolle pan. Het maakt z'n lichaam weer klein. Z'n horens branden weg en met die horens ook z'n jaren. Lief geblaat klinkt onder uit de koperen ketel. Geen tijd om zich erover te verbazen, want daar springt al een lammetje in het rond dat speels naar moedermelk gaat zoeken. Pelias' dochters, stomverbaasd, hebben na dit vertoon van vakmanschap nog veel meer haast met wat ze heeft beloofd.
Reeds driemaal was de zon gedaald en had zijn paarden bij de Ebro van hun juk ontdaan. Het flonkerlicht der sterren straalde vier nachten later, toen Medea vol bedrog puur water, en wat gras, nu zonder toverkruid, liet koken op ziedend vuur. Zij had de koning, Pelias, door iets wat doodsslaap leek bewusteloos gemaakt en ook de dienaars des konings, dankzij spreuken en de macht van tovertaal. Zijn dochters kwamen op Medea's roepen ook naar binnen, zich scharend rond het bed.
Medea: Kom, aarzel niet.
verteller: ...zei zij...
Medea: Aan het werk. Grijp allemaal een zwaard en laat zijn oude bloed vervloeien, dan kan ik nieuw bloed gieten in z'n lege aderen. Je vaders leven en z'n leeftijd zijn in jullie handen. Als jullie eerbied voelen en van goed vertrouwen zijn, bewijs je vader dan die dienst en drijf z'n oude jaren met wapens uit. Gebruik dat ijzer, laat z'n bloed maar gaan.
verteller: Zo aangespoord wil elk het eerste haar dochterliefde tonen door vadermoord en kwaad doen om hem goed te doen. Toch kan niet één haar eigen slagen aanzien. Met gewende hoofden steken ze toe, met wilde armgebaren, blindelings. Hij weet zich toch nog bloedend op één elboog op te richten, tracht half verminkt nog van het bed te komen, strekt naar hen zijn bloedeloze armen uit, tussen die zwaarden door, en roept:
Pelias: Wat moet dat, dochters? Wie heeft jullie aangezet tot vadermoord?
verteller: ...waarop de moordlust van hun handen wijkt. Maar als hij meer wil zeggen, klieft de Colchische zijn keel met woord en al en werpt zijn resten in het hete water.
(VII, 350-403 Medea vlucht en bereikt Athene)
Indien zij niet door vleugelsnelle draken naar het luchtruim ontvoerd was, was haar straf haar niet ontgaan. Haar vlucht gaat hoog over de schaduwrijke Pelion, Centaurenland, hoog over Othrys' berg, reeds lang bekend sinds daar Cerambus als kever opgestegen was met hulp van nimfen en onaangetast de zondvloed van Deucalion ontvlucht was, terwijl de zware aarde onder zee bedolven werd. Veel laat ze achter zich: links Pitane (Aeolië), daarna de lange, tot een beeld versteende slang op Lesbos, en Ida's woud, waar Bacchus ooit de door z'n zoon gestolen jeugdige stier veranderd in een onecht hert verborg, daarna de plek waar Paris' graf met schamel zand bedekt is, en het land waar Maera schrik gezaaid heeft met haar vreemd geblaf, daarna op Kos, de vesting van Eurypylus waar vrouwen koehorens kregen in de tijd dat Hercules er met z'n leger langs trok, Rhodos, eiland van de zon, Jalysus waar het Telchinenvolk dat alles met z'n boze oog verpestte door de haat van Jupiter en prooi der zee werd. Ook kwam ze langs het oude eiland Cea, met de stad Cartheia, waar Alcidamas ooit als verbaasde vader moest toezien hoe zijn kind de vorm kreeg van een zoete duif. Ook zag ze 't meer van Hyria en het Tempe-dal waar Cycnus veel kwam sinds hij zo plots een zwaan was, want op zijn verzoek had Phillius daar eerst twee gieren en een woeste leeuw voor 'm getemd, werd toen gevraagd ook nog een stier te temmen, deed dat, maar werd, toen Cycnus 'm steeds weer als minnaar afwees, zo boos dat ie die laatste prijs, die stier, niet af wou staan. Cycnus riep verontwaardigd:
Cycnus: Strakjes heb je spijt!
verteller: ...en sprong een hoge rots af. Ieder dacht dat ie was neergestort, maar zwevend werd ie in de lucht een zwaan met witte veren. Z'n moeder Hyria, niet wetend dat ie was gered, smolt weg in tranen tot een vijver die haar naam bleef dragen. Vlakbij ligt Pleuron, stad van Ophius, wiens dochter Combe op bange vleugels vluchtte voor geweld van eigen zoons. Dan kijkt Medea neer op Calaureia, Leto's land, dat ooit zijn koningspaard tot vogelwezens zag verkeren, en op Cyllène, rechts, alwaar Menephron naar de aard van wilde dieren zelfs zijn eigen moeder wou verkrachten, en verderop ziet ze Cephisus, huilend om z'n kleinkind dat door Apollo in een logge zeehond was veranderd, ziet ook Eumelus' huis, in rouw om z'n vervlogen zoon. Ten slotte landt zij met met haar vleugeldraken bij Pirène, Korinthes bron. Vanouds vertelt men dat daar voor het eerst in regentijd uit paddenstoelen mensen zijn gegroeid.
Als Jasons nieuwe bruid verschroeid is door Medea's gif en beide zeeën van Corinthe het paleis zien branden, besmeurt de moeder boos, vervuld van wraak, het heilloos zwaard met bloed van eigen kinderen, vlucht weg voor Jasons wapens en wordt door haar Titaanse drakenwagen meegevoerd naar waar men eens de oude Periphas en diens rechtschapen Phènè getweeën rond zag vliegen, naar Athenes burcht, waar ook Alcyone voor het eerst haar vleugels had gekregen. Medea werd er Aegeus' gast - het enige wat men hem kan verwijten -, daarna meer dan gast: hij huwde haar.
(VIII, 404-424 Medea tracht Theseus te doden en verdwijnt dan)
Als Jasons nieuwe bruid verschroeid is door Medea's gif en beide zeeën van Corinthe het paleis zien branden, besmeurt de moeder boos, vervuld van wraak, het En toen verscheen ook Theseus daar, een onbekende zoon van Aegeus. Kort daarvoor had hij de zee-omspoelde Isthmus tot rust gebracht. Om hem te doden mengt Medea gif, wolfswortel, dat ze uit haar Skythisch land had meegenomen. Ze zeggen dat die plant gegroeid is uit het kaakschuim van Echidna's hond. In een spelonk met schaduwzwarte diepten verdwijnt een pad omlaag. Daarlangs werd ooit door Hercules de Cerberus aan stalen ketenen omhoog getrokken, ondanks verzet, de ogen van het daglicht afgewend en scherpe zonnestralen. Opgezweept in felle woede vulde hij met driedubbel luid geblaf de hele lucht en sproeide witte vlokken schuim over de groene velden. Ze zeggen dat dat schuim daar stolde en zich lavend aan die rijk voorziene bodem schadelijke krachten meekreeg. En daar die gifplant juist op rotsgrond levenslustig spruit, werd zij door boeren aconiet genoemd. Welnu, dit reikte Aegeus z'n eigen zoon aan, menend, door Medea's leugens, dat hij een vijand was. En Theseus hief reeds nietsvermoedend de beker op toen Aegeus het familiewapen in z'n wit-ivoren zwaard zag en de doodsdrank van zijn mond sloeg.
Medea hulde zich in nevels en ontkwam de dood.
