De man die zo dol was op Dickens
McMaster leeft nu al zestig jaar in de jungle. Hij leeft op een commune-achtige manier met de inboorlingen rondom hem en hij kent de jungle als zijn broekzak. Echt waar, hij is een lieve oude man. Zijn leven is nogal saai en het enige wat hij bezit om de leegte te vullen zijn z'n boeken: de werken van Dickens. Maar… McMaster kan niet lezen.
De reddende engel komt in de vorm van Henty, een rijke Engelsman, lid van een expeditie, halfdood van de koorts en in de jungle. McMaster maakt Henty weer gezond met jungle-remedies en de twee kunnen het goed vinden met elkaar. Henty leest McMaster zelfs elke avond voor als dank voor de genezing en zolang hij dat doet, behandelt McMaster hem als gast. Als hij echter begint te vragen hoe hij naar de bewoonde wereld kan terugkeren, verandert de hele situatie.
Beluister de opname en lees het script op deze pagina mee.
De rolverdeling.
| Ad Hoeymans | Verteller |
| Pollo Hamburger | Henty |
| Corry van der Linden | Mrs. Henty |
| Paul Deen | McMaster |
| Auteur: | Evelyn Waugh |
| Vertaling: | Lydia Belinfante |
| Regie: | Johan Dronkers Louis Houët |
| Inspiciënt: | Ferry van Nimwegen |
| Omroep: | KRO |
| Uitzending: | 21-02-1986 |
| Speelduur: | 25 minuten |
| Genre: | Thriller |
Het script.
Het script is voor u uitgeschreven door Herman en Marc Van Cauwenberghe.
Verteller: Hoewel McMaster al bijna zestig jaar in Amazonas woonde, was niemand zich bewust van zijn bestaan, behalve enkele Indiaanse gezinnen van de Shiriana-stam. Z'n huisje stond midden in het oerwoud. De rivier die het gebied van water voorzag, was op geen enkele landkaart te vinden. De stroom voegde zich - bruisend, vol stroomversnellingen, altijd gevaarlijk en in het grootste gedeelte van het jaar onbevaarbaar - uiteindelijk bij de bovenloop van de Uraricuera, een rivier waarvan de loop, ofschoon in iedere schoolatlas duidelijk aangegeven, toch grotendeels op gissingen berust.
McMasters huis was groter dan de hutten van Z'n buren, maar wel van dezelfde soort: een dak van palmbladeren, wanden tot op borsthoogte van leem en taaie takken, en een lemen vloer. Hij bezat ongeveer twaalf stuks vee, kleine schonkige beesten die op het grasveld graasden. Verder nog een aanplanting cassave waaruit tapioca gewonnen werd, enige bananenplanten en mangobomen, een hond, en - een unicum in de streek - een enkelloops- achterlader.
Henty: Oh... O, o! M'n benen... Oh, ik ben op... Oeh! Oh, ellendige rivier! Ah, M'n kano... M'n kano ma... (steunt) Ik ben moe. 'k Kan niet meer... (gebrul van tijger) Oh, ik ben moe, ik kan niet meer...
McMaster: Wie bent u? Van waar bent u?
Henty: Mijn naam is... Henty. Ik ben moe... Anderson is dood... Lang geleden al... U zult me wel raar vinden.
McMaster: Ik geloof dat u ziek bent, beste vriend.
Henty: 'k Ben alleen maar... moe. Ik geloof dat ik al een paar maanden niks heb gegeten.
McMaster: Wacht maar, ik neem u mee. 't Is niet ver. Als we er zijn, dan geef ik u iets... om op te knappen.
Henty: Dat is... verdomd... geschikt van u... U spreekt Engels? Ik ben ook Engelsman... Henty is mijn naam.
McMaster: Kijk... Kijk nou, Henty, maakt u zich nou maar nergens druk over. U bent ziek en u... heeft een zware tocht achter de rug. Ik zal wel... ik zal voor u zorgen. Ah, ga hier in die... in die hangmat liggen. Ga 'k iets voor u halen.
Verteller: McMaster ging naar de achterkamer van zijn huis en trok een blikken trommel onder de stapel huiden vandaan. Die trommel was vol gemengde droge bladeren en boomschors. Hij nam er een handvol uit en ging naar buiten waar een vuurtje brandde. Toen ie terugkwam, hield ie één hand achter Henty's hoofd en liet hem uit een uitgeholde kalebas het aftreksel van de kruiden drinken. Henty nam een slok, rilde bij de bittere smaak, maar dronk toch verder. Henty zakte achterover in de hangmat en viel even later in een diepe slaap.
"Rampspoedig" was de uitdrukking die de pers gebruikte voor de Anderson-expeditie naar het Parima-gebergte en naar de bovenloop van de Uraricuera in Brazilië. Vanaf de eerste voorbereidingen in Londen tot aan het tragische uiteenvallen in Amazonas werd iedere fase van de expeditie door tegenspoed achtervolgd. Tengevolge van één der eerste tegenslagen had Paul Henty zich bij de onderneming aangesloten. Van nature was ie geen ontdekkingsreiziger, wel een evenwichtige knappe jongeman met een fijnzinnige smaak en een benijdenswaardig fortuin. Niet intellectueel, maar met waardering voor fraaie architectuur en ballet. Een verzamelaar, hoewel geen kunstkenner. Een zeer geziene gast, de lieveling van Z'n tantes.
Hij was getrouwd met een buitengewoon charmante en mooie vrouw. En zij was het nu juist die de regelmaat van z'n leven verstoord had, door voor de tweede maal in de acht jaar van hun huwelijk te bekennen dat ze van een andere man hield. De eerste keer was 't een korte bevlieging voor een beroepstennisspeler geweest. De tweede maal was het een kapitein bij het Coldstream Garde-regiment, en dat was een ernstiger aangelegenheid. Geschokt door deze onthulling was Henty's eerste gedachte om dan maar alleen buitenshuis te gaan eten. Hij was lid van vier clubs, maar in drie ervan bestond de kans dat hij de minnaar van zijn vrouw tegen het lijf zou lopen. Daarom koos hij de club die hij hoogst zelden bezocht, een semi-intellectuele instelling.
Daar raakte hij in gesprek met professor Anderson, en hoorde voor het eerst van de plannen voor de expeditie naar Brazilië. De tegenslag die ditmaal de voorbereidingen vertraagde bestond hieruit dat de penningmeester tweederde van het expeditiekapitaal verduisterd had. De staf was gereed: professor Anderson, dr. Simmons, de antropoloog, Necher, de bioloog, Brough, landmeter, radiotelegrafist en werktuigkundige. Zoals eerder werd gezegd was Henty een welgesteld man. De expeditie zou negen à twaalf maanden onderweg blijven. Hij kon Z'n landgoed sluiten en op die manier zou ie meer besparen dan het bedrag dat hij voor de expeditie nodig had. Die avond deelde hij zijn vrouw zijn besluit mee.
(de klok tikt)
Henty: Ik heb besloten wat ik ga doen.
Mrs. Henty: O ja, lieveling?
Henty: Weet je zeker dat je niet meer van me houdt?
Mrs. Henty: Lieveling! Je weet dat ik dol op je ben!
Henty: Maar, ben je d'r zeker van dat je meer houdt van die kapitein Tony eh... Hoe heet ie ook alweer?
Mrs. Henty: Gunst, ja! Veel meer! Heel iets anders.
Henty: Mooi. Ik wil de echtscheiding 'n jaar uitstellen. Dan heb je tijd om d'r over na te denken.
Mrs. Henty: Ah.
Henty: Ik vertrek volgende week naar de Uraricuera.
Mrs. Henty: Hemeltje! Waar is dat?
Henty: O, dat weet ik niet precies. Ergens in Brazilië, geloof ik. 't Gebied is nog nooit in kaart gebracht. Ik blijf een jaar weg.
Mrs. Henty: Wel lieverd, wat afgezaagd! Precies als in de boeken, daar gaan ze ook altijd op groot wild jagen of zo.
Henty: Je had toch al ontdekt dat ik een erg afgezaagd mens ben, dat blijkt uit alles.
Mrs. Henty: Kom, Paul, doe niet zo akelig. (telefoon) Ha, dat zal Tony zijn. Zou je 't heel erg vinden om me even alleen met 'm te laten praten?
Verteller: Maar gedurende de volgende tien dagen die aan voorbereidingen besteed werden, legde ze wat meer hartelijkheid aan de dag, en scheepte zelfs tweemaal haar krijgsman af om Henty te vergezellen naar de winkels waar hij Z'n uitrusting bestelde. En ze stond erop dat ie een geruit sportjasje kocht. De avond voor Z'n vertrek gaf ze een afscheidsdineetje in de Embassy-nachtclub. De volgende dag bracht mevrouw Henty haar man naar de boottrein, en ze gaf hem als afscheidsgeschenk een heel zacht blauw donzen dekentje in een suède hoes van dezelfde kleur, met een treksluiting en een monogram erop. Ze omhelsde hem ten afscheid.
(krijsende meeuwen)
Mrs. Henty: Dag lieveling! Pas goed op jezelf. Pas goed op jezelf in... nou ja, waar dan ook.
(stoomfluit)
Verteller: Meneer Brough bracht het niet verder dan de loopplank eer die wegens een achterstallige schuld gearresteerd werd. Het ging om 32 pond. De tweede moeilijkheid was niet zo eenvoudig te overwinnen: de moeder van Necher was al aan boord toen zij aankwamen. Ze had een zendingsblaadje bij zich waarin ze even tevoren een beschrijving van de Braziliaanse oerwouden gelezen had. Niets of niemand kon haar bewegen toestemming voor het vertrek van haar zoon te geven. Het gezelschap vertrok dus zonder bioloog.
De regeringsambtenaren in Brazilië aan wie hun introductiebrieven waren gericht, waren intussen allemaal afgezet. Terwijl Henty en professor Anderson met de nieuwe overheidspersonen onderhandelden, ging dr. Simmons vooruit, stroomopwaarts naar Boa Vista, waar ie met het grootste deel van de voorraden een basiskamp inrichtte. De voorraden werden onmiddellijk gevorderd door het revolutionaire leger en hijzelf werd gevangen gehouden.
Bijgevolg vertrokken de twee ontdekkingsreizigers alleen naar de Uraricuera, neerslachtig en vrijwel zonder enige hoop. Ze maakten kiekjes van naakte mensenschuwe Indianen, bewaarden een paar slangen in stopflessen en raakten ze weer kwijt toen hun kano in een stroomversnelling omsloeg. Ze vergden te veel van hun spijsvertering door bij festiviteiten van de inlanders walgelijke sterke dranken naar binnen te slaan. Een goudgraver uit Guyana maakte zich met hun laatste rantsoen suiker uit de voeten. Ten slotte kreeg professor Anderson een aanval van kwaadaardige malaria, lag een paar dagen in Z'n hangmat te ijlen, raakte bewusteloos... en stierf.
Op een ochtend, een week of wat na professor Andersons dood, werd Henty wakker en ontdekte dat zijn kano die nacht verdwenen was. Hij bevond zich slechts met zijn hangmat en de pyjama die hij droeg twee- of driehonderd mijl van het dichtstbijzijnde Braziliaanse gehucht. Hij begon de loop van de rivier te volgen, in de hoop een kano te vinden, maar het duurde niet lang eer ie de indruk had dat het hele woud op onverklaarbare wijze bevolkt werd door angstaanjagende verschijningen. Hij leed verschrikkelijk. Hij had afschuwelijke koortsdromen vol bosbewoners die hem in kelnerskledij bedienden. Ook Z'n vrouw zag ie..., gelukkig niet meer met haar minnaar.
Z'n herstel in McMasters huis vorderde slechts langzaam.
(oerwoudgeluiden)
McMaster: Hier, dit zal je goed doen.
Henty: (drinkt) O, 't smaakt afschuwelijk! Maar... ik knap er werkelijk van op.
McMaster: In het woud vind je middeltjes voor alles! Om je beter en om je ziek te maken. Mijn moeder was een Indiaanse. Zij heeft me veel gewezen. Mijn vrouwen hebben me af en toe andere kruiden leren zoeken. Er zijn planten om je te genezen, planten om je koorts te bezorgen, om je te laten doodgaan, om je krankzinnig te maken, om de slangen op een afstand te houden, om de vissen te bedwelmen zodat je ze met je handen uit het water kunt pakken net zoals je vruchten van een boom plukt. Er zijn middeltjes die zelfs ik niet ken. Ze zeggen dat er iets bestaat om dooie mensen die al beginnen te stinken weer levend te maken, maar 'k heb 't nooit zien doen.
Henty: Maar... u bent toch Engelsman?
McMaster: Van mijn vaders kant, ja. Hij werd geboren op Barbados en hij ging als zendeling naar Brits Guyana. Hij was met een blanke vrouw getrouwd, maar hij liet haar in Guyana achter toen ie op zoek ging naar goud. Daarna legde ie 't met mijn moeder aan. De vrouwen van de Shiriana-stam zijn lelijk, maar ze zijn erg trouw. 'k Heb er zelf een stel gehad. De meeste mensen die hier wonen zijn mijn kinderen. Daarom gehoorzamen ze me ook. Maar ook omdat 'k een geweer heb. Mijn vader is stokoud geworden. Hij is nog niet eens twintig jaar dood. 't Was een onderlegd mens. Kunt u lezen?
Henty: Ja... natuurlijk.
McMaster: Niet iedereen is zo'n boffer. Ik kan het niet!
Henty: (lacht) Nou, u heeft hier waarschijnlijk niet zoveel gelegenheid tot lezen.
McMaster: O ja! O jawel! Dat is 't 'm juist. 'k Heb een hele hoop boeken. d'r was hier een Engelsman... nou ja, een zwarte... Hij is vijf jaar geleden gestorven. Hij las mij tot aan zijn dood elke dag voor. U moet me ook voorlezen, als u beter bent.
Henty: Met het grootste genoegen!
McMaster: Ja, u moet mij voorlezen.
Verteller: De eerste keer dat Henty buitenshuis kwam, nam McMaster hem mee over zijn terrein.
McMaster: Ik zal u laten zien waar de zwarte begraven is. 't Was een beste vent! Tot aan zijn dood las hij me iedere middag twee uur voor. Ik voel er wel voor om er een kruis bij te zetten, ter ere van zijn dood en van uw aankomst! Ja, da's een goed idee. Gelooft u aan God?
Henty: Och, heb ik eigenlijk nooit zozeer bij stilgestaan.
McMaster: Groot gelijk! Dickens wel! Zul je zelf wel zien.
Verteller: Eindelijk, na zes of zeven dagen, was Henty koortsvrij gebleven. McMaster pakte één van de boeken, een ouwe Amerikaanse editie van Het grauwe huis.
McMaster: 't Komt er niet op aan waar we mee beginnen.
Henty: Houdt u van Dickens?
McMaster: Ja, allicht! Maar, ik zou het sterker uitdrukken. Ziet u, het zijn de enige boeken die ik ken. Mijn vader las er uit, later de zwarte, en nu u.
Verteller: McMaster was een ideaal publiek. De ouwe man zat schrijlings in Z'n hangmat tegenover Henty. Hij hield voortdurend Z'n blik op hem gericht en zonder een geluid te geven, vormde hij de woorden met Z'n lippen. Wanneer in het verhaal een nieuwe persoon verscheen, zei hij vaak: "Herhaal die naam, ik ben 'm vergeten" of "Ja ja, ik herinner me haar nog best. Ze gaat dood, die arme vrouw!" Hij onderbrak het voorlezen dikwijls om vragen te stellen. Zijn vragen betroffen steeds personen. De oude man was na de eerste dag zeer tevreden.
McMaster: U leest prachtig, met een veel betere uitspraak dan de zwarte! En... u legt alles beter uit. 't Is bijna of M'nvader d'r weer is.
Verteller: Toen ze al een eind in het tweede deel waren, was de verrukking van de ouwe man echter geen nieuwtje meer, en Henty begon zich sterk genoeg te voelen om te laten blijken dat ie ongedurig werd. Hij bracht het onderwerp meer dan eens op zijn eventuele vertrek, vroeg naar kano's, naar de regentijd, en of het mogelijk was om gidsen te krijgen. Maar... McMaster hield zich van de domme en schonk die toespelingen niet de minste aandacht.
Henty: We hebben nog heel wat voor de boeg. Ik hoop dat ik Het grauwe huis uit krijg voor ik vertrek.
McMaster: O ja, maakt u zich daar maar geen zorgen over. U zult best tijd hebben om 't uit te lezen, beste vriend.
Henty: Wanneer denkt u dat ik een kano kan krijgen?... Ik zei: wanneer denkt u dat ik een kano kan krijgen?... Ik kan u niet zeggen hoe erkentelijk ik ben voor al uw goede zorgen...
McMaster: Beste vriend, die worden ruimschoots vergoed door uw voorlezen van Dickens. Laten we 't daar niet meer over hebben.
Henty: Het doet me veel genoegen dat u het voorlezen zo prettig vond. Ik eh... vond het zelf ook leuk. Maar ik moet nou toch heus aan M'nvertrek gaan denken!
McMaster: Ja. De zwarte was precies zo. Hij dacht er doorlopend aan. Hij is hier gestorven...
Henty: Meneer McMaster, als ik Manaos bereik, dan zal ik iemand zoeken om mijn plaats in te nemen. Dat zweer ik, bij alles wat u maar wilt. En... ik zal 'm betalen om u de hele dag voor te lezen.
McMaster: Maar ik heb geen ander nodig! U leest zo mooi!
Henty: Dit is de laatste keer dat ik voorgelezen heb.
McMaster: Ik hoop van niet.
Verteller: Troosteloos verstreken de weken. Ze lazen Nicholas Nickleby, Kleine Dorrit, en Oliver Twist. Toen verscheen in de nederzetting een vreemdeling, een goudgraver, halfbloed. McMaster ergerde zich over zijn komst, gaf 'm tapioca en passo, en liet 'm na een uur snel verder trekken. Maar in dat uur had Henty gelegenheid om zijn naam op een stukje papier te schrijven en het de man in de hand te stoppen.
Van die dag af had ie weer hoop. Op een dag, nog dit jaar of volgend jaar, zou de goudzoeker met het nieuws van Z'n ontdekking in een Braziliaans dorp aankomen. De rampspoedige afloop van de Anderson-expeditie zou stellig niet onopgemerkt gebleven zijn. Waarschijnlijk werd in het gebied op grote schaal naar 'm gezocht. Ook terwijl ie voorlas, terwijl Z'n lippen werktuiglijk de gedrukte zinnen volgden, maakten Z'n gedachten zich los van Z'n bezeten gastheer.
Mrs. Henty: Lieveling! Je bent veel langer weggebleven dan je zei! Ik dacht werkelijk dat je verongelukt was!
McMaster: Mag ik u verzoeken die passage nog 'ns over te lezen? 'k Ben erg dol op dat gedeelte.
Verteller: De weken verstreken. Niets wees op naderende redding. Maar voor Henty was iedere dag weer draaglijk door de hoop dat er de volgende dag wel 'ns iets kon gebeuren. In die milde stemming begon ie zelfs een zekere genegenheid voor zijn cipier te voelen. En daarom had ie d'r niets op tegen met McMaster mee te gaan toen deze hem, na een lang gesprek met een Indiaanse buurman, vroeg of hij er iets voor voelde een dorpsfeest bij te wonen.
McMaster: Het is een feestdag van de Indianen, en ze hebben piwari gemaakt. Misschien smaakt die drank u niet, maar 't valt te proberen. U moet 't achter elkaar uitdrinken, dat hoort erbij.
(tromgeroffel)
Verteller: Hij werd wakker, nog in de hut van de Indianen, en had de indruk dat ie langer geslapen had dan gewoonlijk. Door de stand van de zon zag ie dat het laat in de middag was. Er was verder niemand in de hut. Hij wilde op Z'n horloge kijken, en zag tot Z'n verbazing dat het verdwenen was.
McMaster: Aha, mijn vriend, u bent vanmiddag laat voor onze lectuur. We hebben nog maar een klein half uur daglicht. Hoe voelt u zich?
Henty: Beroerd. Ik verdraag die drank blijkbaar niet.
McMaster: Ik zal u iets geven om van op te knappen. Het woud heeft overal middeltjes op. Om u wakker te maken, en om u te laten slapen.
Henty: Heeft u mijn horloge ergens gezien?
McMaster: Bent u het kwijt?
Henty: Ja! 'k Dacht dat ik 'm aan had. (zucht) 't Is gek, ik heb nog nooit zo lang geslapen.
McMaster: Alleen vroeger, als zuigeling. Hè, weet u wel hoe lang? Twee dagen!
Henty: Onzin! Kan niet!
McMaster: Klopt wel! Ja, het is erg lang. Jammer, want u bent onze gasten misgelopen.
Henty: Gasten?
McMaster: Ja... Gasten. 'k Heb het echt gezellig gehad terwijl u sliep. Drie mannen uit de bewoonde wereld, Engelsen. 't Is jammer dat u ze bent misgelopen, want ze kwamen speciaal voor u. Maar ja, wat kon ik doen? U sliep zo vast! Ze waren helemaal hierheen te komen om u te zoeken. Dus, ja, ik dacht dat u daar wel niks op tegen zou hebben: ik heb ze een souveniertje gegeven, uw horloge.
Ja, u kon ze zelf niet begroeten, nietwaar? Ze wilden iets hebben om mee terug te nemen voor uw vrouw. Uw vrouw heeft namelijk een grote beloning uitgeloofd voor nieuws omtrent u. Ze waren er bijzonder mee in hun schik. En ze namen foto's van 't kleine kruis dat ik ter ere van uw komst heb opgericht. Daarmee waren ze ook ingenomen. 't Was erg gemakkelijk om hen tevreden te stellen.
Maar ik denk niet dat ze ons nog 'ns zullen bezoeken. We leven hier zo stil en teruggetrokken... Geen enkele verstrooiing, behalve lezen. Nee, 'k denk niet dat we ooit nog bezoek zullen krijgen... En nu zal 'k u een middeltje geven dat u goed zal doen.
Vandaag maar geen Dickens, hè, maar morgen, en overmorgen, en de dag daarna wél. Laten we Kleine Dorrit nog 'ns lezen. In dat boek komen toch zulke ontroerende passages voor!