
De spelleiding heeft… Kommer Kleijn
Een kwart eeuw hoorspel in Nederland. Gehoord en gezien door Rob Geraerds.
Uitgeversmaatschappij West-Friesland, Hoorn, juli 1954.
Hoofdstuk 1: Om te beginnen bij het begin.
Door "In ’t Stek", een straat in Dordrecht, liep een jongetje. Op zichzelf niets bijzonders. Er liepen op dat ogenblik trouwens een heleboel jongetjes, want de school, gedreven door de compagnons-bovenmeesters De Koning en Van der Want, was net uitgegaan. Dus schalde het In ’t Stek van de schrille stemmen der knaapjes, die het dagelijks moment der heroverde vrijheid vierden met geluidsexplosies.
Met dat ene jongetje intussen was wel degelijk iets bijzonders aan de hand.
In de eerste plaats voelde hij er blijkbaar niets voor z’n stembanden te bederven; dus lachte hij alleen maar breed en gul, toen een troep vriendjes afscheid van hem nam. Zelf kuierde hij enigszins bedachtzaam in de richting van Steeg over Sloot.
In de tweede plaats was dit jongetje jarig. De kalender namelijk vertelde, dat het 12 juni 1903 was; en dus werd Kommer Kleijn die dag precies tien jaar. Liep hij daarom misschien zo bedachtzaam? ’t Lijkt niet waarschijnlijk, want als je tien bent, wordt de vreugde van het jarig zijn nog niet vertroebeld door de bijgedachte: alweer een jaar er bij. Bovendien waren ’s morgens de cadeautjes van vader, moeder, broer en zus niet tegengevallen, terwijl hij ’t op school, volgens het privilege der jarigen, rustigjes-aan had mogen doen.
Waarom slenterde hij dan zo half in gedachten langs de Meisjes-HBS en door het stukje Steeg over Sloot, dat hem naar de Vest bracht? Kommer zelf wist dat heel goed. Kommer. Een beetje rare voornaam eigenlijk. In elk geval een naam, die in geen enkele andere familie voorkwam. Grootvader heette ook Kommer, alleen maar Kommer; en die had hem verteld, dat de naam geboren moest zijn gek, dat een naam geboren kon worden, net als jezelf — onder de protestantse boeren van Brabant. Grootvader boerde ook nog, aan de weg naar Willemsdorp, net voorbij de eerste tol. ’t Was fijn om Zaterdags met de bokkenwagen naar hem toe te rijden en te spelen in de grote tuin...
Maar daar liep Kommer Kleijn niet aan te denken. Er was een ander probleem: Hoe moest dat nou vandaag met de paarden gaan? Natuurlijk werd hij meteen uit school thuis verwacht. Er zou wel visite wezen en er kwamen dan nog cadeautjes ook. Dat was wel leuk... Maar 't fijnste van alles in je leven waren de paarden. En moest je die nou juist op zo’n dag als je verjaardag alleen naar de wei laten gaan? Dat kon toch niet!
Kommer was bij de Vest gekomen. Nou moest-ie oppassen. Want passeerde hij eenmaal vaders Wijnhandel en Distilleerderij met het uithangbord "Het Vergulde Paard", dan had hij alle kans, dat z’n vader hem zag en dan werd hij natuurlijk regelrecht naar huis gedirigeerd. Vader zou wel voor een van de kantoorramen staan. ’t Was of hij het altijd voelde, als Kommer voorbij kwam. Dan ging z’n hand als groet omhoog. Daar kon je vast op rekenen. Maar nu aarzelde Kommer. ’t Was ook maar niet geweldig. Negen paarden achter elkaar, met het touw van de halster telkens aan de staart van het voorlopende paard gebonden. En dan Kommer boven op liet eerste paard. En zo naar de wei. Daar kon zelfs geen verjaardagspudding tegen op.
Paarden waren de liefste dieren, die er bestonden... Maar vlak voor hem hing het Vergulde Paard. Ook al een paard... Gelukkig waren de paarden van de stalhouderij Van Twist niet verguld. Dan zouden ze eerder in een circus dan voor een rijtuig horen. Ze waren glanzend en goed doorvoed...
Trouwens die van Ballegooyen waren ook mooi. Die mocht ie ook vaak naar de wei brengen.
Maar wat moest hij nu doen? Kommer werd getrokken. Hij kende zijn "plicht"…. maar in zijn hart was de liefde. En de liefde overwon. in één ren ging het in de richting van de Hoogt.
Hij zou vlug voortmaken, dan kwam hij niet zo erg laat thuis. En moeder zou het best begrijpen... Paarden! Laten als hij groot was, wilde hij altijd bij paarden zijn. Hij zou koetsier worden en door het hele land reizen... Maar daarvoor moest je natuurlijk wel goed in aardrijkskunde zijn... en dat was nu eenmaal niet Kommers sterkste vak... Nou ja, voorlopig waren er de paarden van Van Twisk die op hem stonden te wachten; ze kenden hem wat goed... Later zou hij wel verder zien... Vader en moeder lachten als hij het er over had, dat hij koetsier wilde worden... en z’n broer, die vijf jaar ouder was en al wist, dat hij voor dominee wilde studeren, zei, dat hij niet wijs was... Maar waarom géén koetsier? Was dat soms geen fijn beroep?
Kommer Kleijn kon natuurlijk niet in de toekomst kijken - evenmin als andere jongetjes, die tramconducteur, of kapitein van een boot, of putjesschepper, of generaal willen worden. Anders zou hij waarschijnlijk erg verbaasd zijn geweest, als hij zichzelf door het hele land had zien reizen, in treinen en bussen... en later in zijn eigen auto...
Kommer stapte laat, maar tevreden en lachend de huisdeur binnen. Nu kon hij pas echt verjaardag vieren. Vader bromde wel even, maar die bromde nooit lang. En moeder had al lang begrepen, dat hij eerst naar de paarden was gegaan; anders zou hij Kommer niet zijn. Die liet z’n hart altijd meer spreken dan z’n verstand. Niet dat hij slap was. O nee! Hij was een flinke jongen, die wel wist wat hij wilde en die zich best door het leven zou slaan. Maar z'n gevoel liet hij altijd domineren. Een verstandsmens zou hij nooit worden.... Gelukkig niet.
"Lekker?", vroeg moeder. "Hm!", zei Kommer, terwijl hij voorzichtig nipte aan het glaasje Bordeaux, dat als een bijzondere verjaardagsgunst ook naast zijn bord stond. "Als ik groot ben, wil ik altijd wijn aan tafel drinken."
"Zou je daar als koetsier wel genoeg voor verdienen?", was de nuchtere vraag van zijn broer.
Kommer keek even ernstig voor zich uit. "Nou, dan maar geen wijn; je kunt er ook best buiten," besliste hij toen.
Vader keek z’n zoontje eens aan. "Vertel ‘es.... ga je eigenlijk over? De volgende maand is liet zover." "Dat zal wel, vader. Waarom?"
"Nou, ik dacht zo... Tja, ik weet natuurlijk niet, of je er zin in hebt.... maar ik moet weer op reis, zie je, naar Zeeland.... een paar goeie klanten bezoeken, net als het vorig jaar.... Misschien zou je in je vakantie…"
Kommer was halverwege de zin al opgesprongen. Dit was geweldig! In de vakantie weer met vader op reis. Dat was haast net zo fijn als de paarden. "Waar moet u heen, vader?" "Dus je wilt me wel weer gezelschap houden?" "Nou! Allicht! Gaat u naar Middelburg?" "Ook. Maar eerst gaan we naar Zierikzee."
De reis naar Zierikzee werd het hoogtepunt van Kommers kinderjaren. Hij keek z'n ogen uit in dat prachtige oude stadje. En toen hij na de vakantie weer op school terug kwam, kregen de vriendjes lange verhalen te horen over de Zeeuwse reis. Want vertellen kon Kommer. Zo smeuïg en zo beeldend toverde hij de vriendjes de wonderen van de Zeeuwse eilanden voor ogen, dat ze met open monden stonden te luisteren. En ze schateren het uit om de Zeeuwse "è", waarmee Kommer z'n verhaal doorspekte, terwijl hij verwoed met z’n armen stond te zwaaien... Die Kommer, joh! Die kon toch zó fijn vertellen!
De paarden en de vakantiereisjes bleven de grote vreugden in het leven van dit jongetje. ’t Was een goed leven in een harmonisch gezin, dat hem de betekenis bijbracht van enkele dingen van wezenlijke waarde. Niet alle jongetjes weten dat vast te houden. Dat het Kommer Kleijn wel lukte, heeft hem in zijn verdere leven vaak vreugde gebracht.